28 - 2013
Dag 31 Boedapest - Groningen
Afstand plm: 1645 km
Tegen zes uur ’s morgens houd ik het niet langer uit in bed. Ik ga mij douchen en aankleden.
Ik heb met de vader afgesproken dat ik tegen zeven uur een kop koffie krijg. Dus tegen zeven uur wordt er op mijn kamerdeur geklopt en staat de man met een kop koffie voor de deur. Of ik misschien een schaaltje yoghurt met muesli en een banaan wil hebben. Nee, dank u wel, lief aangeboden maar ik heb nog teveel forinten over, ik koop straks wel iets op het station.
Nadat de koffie op is, ga ik mijn flesjes water uit de koelkast halen, in het rugtasje doen en gaat de zoon mij helpen om mijn fiets naar beneden te brengen. Ik neem boven afscheid van de vader en bedank hem voor de gastvrijheid en beloof wanneer ik ooit nog eens in Boedapest kom dat ik in zijn hotel kom logeren.
Hij lacht en wenst mij een voorspoedige reis en een goede thuiskomst. Ik geef hem de sleutels van mijn kamer en ga naar beneden naar de zoon, die geduldig met mijn fiets in de hal staat te wachten.
Ik bedank hem ook met dezelfde woorden. Neem de fiets van hem over en ga buiten de poort mijn tassen op de fiets doen. Dan wil ik weggaan en omdat de zon al flink schijnt wil ik mijn petje opdoen.
Verdorie waar is die pet nou weer gebleven.
In het rugtasje is die niet. Nou dan zal die nog wel op mijn kamer liggen. Juist wanneer ik wil aanbellen bij het hotel komt de zoon aangerend met in zijn hand, het petje.
Oh, gelukkig U bent er nog.
Ja, zeg ik ,ik wilde juist aanbellen voor mijn petje, fijn dat U hem gevonden heeft.
Ik neem hem aan, zet hem op mijn hoofd en vertrek. Richting station.
Ik ga lopen want het is ontzettend druk in de smalle straat.
Onderweg koop ik bij een bakker een chocoladebroodje en een flesje chocolademelk.
Om even over half negen ben ik op het station. Nu eens even zien hoe of dat verder moet. Ik begin maar vast met het opzoeken van de ingang van het perron voor internationaal vervoer. Dat is snel gevonden. Dan tussendoor even wat foto’s maken van de stationshal.
Daarna ga ik maar eens richting perron.
De trein waar ik mee naar Praag ga wordt net helemaal schoongemaakt, daarna komt de locomotief er voor, dan wordt die nog eens gecontroleerd en nog eens gecontroleerd. Daarna wordt die vrijgegeven en mogen de passagiers er in. Ik zoek de wagon voor de fiets, een man helpt mij met de fiets en begeleidt mij naar de wagon waar ik mag gaan zitten tot Praag aan toe.
Ik ben juist bezig met het opbergen van de tassen wanneer iemand achter mij vraagt of die hier in de juiste coupé en stoel is. Ik draai mij om en wordt zowat bedwelmd door een dranklucht die niet mooi meer is. Ik kijk op zijn treinkaart en wijs naar de bank tegenover mij.
Hij gaat zitten en ik berg mijn laatste tas op.
Zo, ik zit en de trein vertrekt. Ik zit naar buiten te kijken want ik heb eigenlijk weinig zin in een gesprek met de man tegenover mij.
Maar wanneer de man tegen mij begint te praten voel ik mij eigenlijk ook wel weer verplicht wat terug te zeggen.
En zo komt het uiteindelijk toch nog tot een gesprek, of eigenlijk de man praat en ik en een familie van vier personen naast ons luisteren ook.
De man vertelt wie hij is en dat hij de afgelopen drie dagen hard gewerkt heeft. Hij heeft zijn enige broer geholpen bij een groot feest even buiten Boedapest. Drie dagen lang hard werken, weinig slaap en geen drup drank. Mag ik nu dan eindelijk een drankje drinken? De man spreekt erg goed Duits maar ook Engels en Frans gaat hem goed af. Hij is op weg naar huis, hij woont in Duitsland maar ook in Hongarije heeft hij een paar huizen zo vertelt hij. Hij heeft altijd voor Bosch gewerkt, eigenlijk over de hele wereld. Hij is 66 en werkt nog steeds maar eigenlijk wil die vrij zijn en nog wat van zijn vrije tijd genieten en fietsen en wandelen want dat kun je heel goed doen in Duitsland maar ook in Hongarije zo vertelt de man.
Wat of ik gedaan heb en waar ik vandaan kom?
Ik ben langs de Donau gefietst.
O, van Wenen naar Boedapest? Nee, zeg ik, van Donaueschingen naar Boedapest.
Wat helemaal alleen? Of met een groep? Nee, alleen, zeg ik. Meen je dat echt, vraagt hij. Ja, zeg ik.
Is dat niet gevaarlijk voor een vrouw zoals U? Ik kijk hem aan en denk, zolang ik niet al teveel mannen zoals jou tegenkom voel ik mij wel redelijk veilig. Maar ik zeg, nee hoor dat is niet gevaarlijk en ik zoek het gevaar niet op. Bovendien heb ik elke dag contact met het thuisfront, dus zo gauw ik niet meer in beeld ben zijn er mensen genoeg die alarm slaan.
De man snapt er niks van, en drukt mij een blik bier in de hand. Ik bedank maar zeg dat ik nu nog geen drank wil en wil het blik bier weer teruggeven. Houd het maar voor later. Ik zeg dat, dat niet eerder zal zijn dan vanavond in de trein van Praag naar Utrecht. Geeft niet zegt hij, maar dan is het wel warm. Ik zeg ja, dan is het wel warm. Nou neem ik het gewoon mee naar Nederland. Mag ook. In een sporttas die naast hem staat zitten nog een paar flesjes wijn en hij neemt één van de flesjes draait het open en neemt een flinke slok.
Ik ga nog maar een poosje naar buiten kijken, af en toe wat foto’s maken.
Regelmatig krijg ik uitleg over de plaats waar we zijn.
Het gekke of het leuke is dat ik tot Bratislava vorige week dezelfde route maar dan in tegengestelde richting maak.
Het is een déjà vu.
Prachtig is het om de meeste steden nu vanuit een andere hoek te zien.
Af en toe gaat de man tegenover mij naar de restauratiewagen want zijn kleine flesjes wijn zijn allang op.
Wanneer die dan weer terugkomt gaat die weer dingen vertellen, soms over zichzelf, soms over zijn vrouw en kinderen. Drie zonen en een dochter heeft hij. Allemaal hebben ze een goede baan bij diverse overheden en multinationals.
Zo gaat het door tot Praag. Ik krijg bij stukjes en beetjes z’n hele levensverhaal te horen.
En ik begin de man zo langzamerhand wel aardig te vinden.
Of het verhaal dat hij verteld de hele waarheid is? Dat weet ik niet, maar ik denk dat het voor het grootste deel wel de waarheid is.
Maar we zijn in Praag. Ik moet eruit. Hij helpt mij met mijn tassen. Zelf gaat hij naar Dresden, daar heeft hij ook een huis en een vrouw.